Toen ik negen jaar was, kocht ik op de jaarlijkse Fancy Fair op mijn basisschool een schilderij dat jaren op mijn kinderkamer heeft gehangen. Ik vond het een prachtig schilderij en fantaseerde dat ik, eenmaal groot, het naar een kunstverzamelaar zou brengen en het heel veel geld waard bleek te zijn. Of ik er afstand van zou willen doen betwijfelde ik, want ik vond het een prachtig schilderij, maar de mogelijkheid dat het om een kostbaar stuk zou gaan, vervulde mij met vreugde. Het schilderij was een houten lijstloze plaat, waarop in roestbruine tinten een uitvergroting te zien was van een smoezelig jongetje met een traan op zijn wang. Een aantal jaren heb ik in die zalige onwetendheid geleefd met de verwachting dat mijn schilderij misschien wel heel veel geld waard zou kunnen zijn, tot ik, toen kitsch opeens hip werd, er achter kwam dat het om een massaproductie ging dat in de volksmond "het huilende zigeunerjongetje" heette. Het deed voor mij echter geen afbreuk aan het schilderij, als iets een oprechte, in dit geval sentimentele emotie oproept maakt het uiteindelijk niet zoveel uit bij hoeveel andere mensen dat gebeurd. Datzelfde gevoel bekroop me toen ik vorige week Once upon a time in the west keek. De roestbruine tinten, de stof en het vuil en de melancholische harmonicamuziek brachten me voor even weer terug in mijn kinderkamer, waar naast mijn letterbak met porcelijnen herdertjes en ballerina's mijn geliefde schilderij hing. Kitsch, maar wel ontzettend goed gemaakte kitsch.
Once upon a time in the west
« Planet of the apes 2001: a space odycey »
Reactie plaatsen
Reacties